Estafettetafel #2 Erfgoedwaarden
Het Programma Toekomst Religieus Erfgoed organiseert een reeks expertbijeenkomsten, de estafettetafels. Doel hiervan is het bijeenbrengen van verschillende mensen, het uitwisselen van kennis met elkaar én het delen van de uitkomsten met het veld. Elke estafettetafel heeft een specifiek thema. Binnen dit thema worden diverse relevante onderwerpen groepsgewijs besproken.
De tweede estafettetafel vond plaats op 6 september 2023 in de St. Bavokerk in Haarlem. Het thema was Erfgoedwaarden. In vijf groepen van vijf mensen gingen de deelnemers in gesprek over vijf tafelonderwerpen.
Tafel 1: Erfgoedwaarden in kaart
Tafel 2: Erfgoedwaarden bij religieus gebruik & nevengebruik
Tafel 3: Erfgoedwaarden als kans of hindermacht voor herbestemming
Tafel 4: Het belang van het interieur
Tafel 5: Provinciale ondersteuningsstructuren
“Hoe meer kennis, hoe meer waarden je ziet.”
De deelnemers werden uitgenodigd op basis van hun expertise of om een bepaalde organisatie te vertegenwoordigen. Bewust was er gekozen voor deelnemers uit verschillende hoeken: overheid, erfgoed, religieus, gebouwbeheer, presentatie instellingen et cetera. Hiermee hopend vanuit meerdere perspectieven multidisciplinair aan de tafels de onderwerpen te kunnen behandelen. Het estafettetafelsysteem zorgt ervoor dat iedere groep uiteindelijk aan iedere tafel zit. Moderatoren begeleidden de gesprekken aan de tafels. Zij hebben een verslag gemaakt van de vijf gesprekken.
De organisatie lag in handen van het Programma Toekomst Religieus Erfgoed samen met de provinciale erfgoedsteunpunten.
Tafel 1: Erfgoedwaarden in kaart
Het doel van erfgoedwaarden in kaart brengen is zichtbaar maken wat op hoger/groter niveau van belang of bijzonder is. Er zijn materiële traditionele erfgoedwaarden, maar ook overige waarden. Bij de materiële erfgoedwaarden gaat het om meer dan alleen het kerkgebouw zelf. Het gaat ook om het ensemble, de pastorie, toren, het kerkhof, de stedenbouwkundige structuur en dergelijke.
Immateriële waarden moeten niet vergeten worden. Het is wellicht niet mogelijk om alle waarden in kaart te brengen. “Iedereen” kijkt op zijn/haar eigen manier naar de waarden en heeft een eigen interpretatie. Persoonlijke herinneringen en emoties (herinneringswaarden) spelen daar ook een rol bij. Net als de kennis van een bezoeker. Een kerkgebouw heeft waarde voor iedereen, niet alleen voor de gebruikers, maar ook voor omwonenden. Het is een oriëntatiepunt/baken in de stad of het landschap. En vaak is het in kleine dorpen de enige plek waar zoveel mensen bij elkaar kunnen komen. Er wordt dan ook een pleidooi gehouden om ook de verhalen via oral history vast te leggen. De emotionele of persoonlijke betrokkenheid kan als positieve invloed gezien worden om de waarde te bepalen.
Bij de monumenten-registeromschrijvingen is er vaak slechts enkele regels tekst. Is het dan duidelijk genoeg wat wel/niet beschermd is volgens de wet? Een commissie moet af kunnen wegen waar de belangen liggen. Het alleen in kaart brengen is niet genoeg, dit moet in de situatie ingevoegd worden.
En wat doe je met fysieke oninteressante kerken die wel een grote immateriële waarde hebben? Welke betekenis ken je dan toe? Gesuggereerd wordt om een extra laag aan het bouwhistorisch onderzoek toe te voegen en de richtlijnen aan te passen om zo ook het immaterieel erfgoed mee te nemen. Daarbij kunnen wellicht historische kringen of historische verenigingen betrokken worden.
Tot slot: Het immateriële aspect maakt een ruimte vaak tot een kerk. Nu is er regelmatig wel erkenning voor het gebouw, maar niet voor alle immateriële, sociaal-maatschappelijke elementen die aan de kerk verbonden zijn. Er blijkt in de erfgoedwereld steeds meer belang te worden gehecht aan de waarde van persoonlijke verhalen. Dat kan de stem van de eigenaar zijn, van de gebruiker maar ook van de omwonende. Deze hebben nog geen of te weinig plek in de beschrijvingen van de erfgoedwaarden van kerkgebouwen.
Tafel 2: Erfgoedwaarden bij religieus gebruik en nevengebruik
Kijken we bij puur religieus gebruik anders naar de vraag wat de erfgoedwaarden zijn? Formeel gaat de vrijheid van godsdienst boven de monumentenwet, met andere woorden: aanpassingen ten behoeve van de religieuze functie zijn gemakkelijker te realiseren dan aanpassingen ten behoeve van nevenfuncties.
Nevengebruik is kerkrechtelijk niet mogelijk voor rooms-katholieke of joodse geloofsgemeenschappen. Echter, de kerk werd vroeger ook wel ingezet voor maatschappelijke niet-kerkelijke functies zoals bijvoorbeeld de Sinterklaasoptocht of een schoolactiviteit van het dorp.
Het is aan te bevelen om soepeler te zijn in het toestaan van ingrepen in het geval van voortgaand religieus gebruik (inclusief nevengebruik). Immers, zodra een kerkgebouw volledig moet worden herbestemd is de impact daarvan op het gebouw sowieso veel groter en dus minder wenselijk.
Als je toch herbestemd of kiest voor nevenfuncties weeg je bij de manier waarop je ingrijpt in het gebouw echter wel het cultuurhistorisch belang mee en houd je de relatie tussen architectuur en liturgie levendig, koppel die twee niet volledig los van elkaar.
Bij mede- of nevengebruik is er risico op verrommeling in het interieur door opslag van spullen in hoeken van het gebouw. Daardoor is de belevingswaarde minder. Het is belangrijk om goede afspraken daarover te maken met elkaar, maar ook over tijdstippen en inrichting. Kijk welwillend en respectvol naar elkaar over wat ‘passend’ is. Daar is vaak discussie over.
Bij transformatieplannen van kerkgebouwen is het wensenpakket van de initiatiefnemers regelmatig te groot. Dan komen de erfgoedwaarden in het geding. De vraag is dan: is het de impact op het gebouw waard? Het gaat er daarbij niet om wat je met het kerkgebouw doet, maar vooral wat de gebouwen vertegenwoordigen. Zo kan de leegte in een synagoge herinneren aan de Holocaust.
Tot slot: des te ingrijpender de verandering, des te meer nevengebruik het oplevert. Het aanbod kan ook de vraag creëren!
Tafel 3: Erfgoedwaarden als kans of hindermacht voor herbestemming
Erfgoedwaarden zijn tweezijdig: ze brengen enorm veel kwaliteit met zich mee maar kunnen tegelijkertijd enorm in de weg zitten. Deze tegenstrijdigheid wordt in de praktijk ervaren.
Soms heb je unieke waarden van de kerk die je per se wil behouden. Op die ene plek is het dan uniek, maar hoe verhoudt zich dat op een landelijk niveau? Hoe zeldzaam is het kerkelijk object werkelijk? De essentie van het gebouw moet daarom goed in beeld gebracht worden inclusief de immateriële kant. Dan pas kan je naar de meerwaarde van de specifieke kerk kijken ten opzichte van het hele ‘kerkenlandschap’. Daarna zou je pas je blik moeten richten op die ene kerk waarmee je aan de slag wil. Eigenlijk is een objectief rapport voor waardering noodzakelijk voordat je aan de slag gaat.
Wat is noodzakelijk om verval en leegstand te voorkomen? Een kerkgenootschap ziet het gebouw vaak als een gebruiksvoorwerp, want ook religieuze partijen lopen soms tegen erfgoedwaarden aan als hindermacht. Herontwikkeling voor bijvoorbeeld een maatschappelijke functie geeft doorgaans een nieuwe toekomst aan het gebouw.
Als je een sociaal-maatschappelijke functie in een kerk onderbrengt, kijk je niet alleen naar de erfgoedwaarden, maar ook naar de sociaal-maatschappelijke meerwaarde. Dan is men eerder geneigd om concessies te doen in een verbouwing, omdat het de gemeenschap dient. Je moet daarom in een vroeg stadium met kerkbesturen in contact komen, als ze nog keuzes hebben en niet pas als het te laat is. In Arnhem worden de kerken bijvoorbeeld integraal meegenomen bij het domein sociaal-maatschappelijke huisvesting. Het is volgens sommigen wel aan de (centrale) overheid om de pareltjes onder de monumentale kerken aan te wijzen en om voor het behoud daarvan te gaan. Het is moeilijk voor de lokale politiek om weerstand te bieden aan ontwikkelaars.
Erfgoed als uitgangspunt vraagt om investeringen en dat vinden ontwikkelaars niet leuk. Vanuit een ontwikkelaar worden erfgoedwaarden doorgaans als hindermacht ervaren (heel soms als kans). De buitenkant wordt doorgaans prima bewaard, vooral het interieur is dan de hindermacht. Er verdwijnt altijd interieur. Er is sprake van handel in kerkelijke onderdelen. Aan de ander kant: liever het interieur eruit dan dat het onwaardig wordt gebruikt. Psalmborden hebben erfgoedwaarden en ook religieuze waarden. Met respect moet er dus met de spullen worden omgegaan. Voorwerpen uit religieuze context dienen geen gek nieuw gebruik te krijgen. In katholieke gevallen moet je soms het katholieke gebruik behouden om het interieur te kunnen behouden.
(zie ook tafel 4)
Schade aanbrengen of verkeerd gebruik is niet wenselijk. Maar men begrijpt ook: er moet iets meer kunnen voor de ontwikkelaar, maar zeker niet alles. Wonen is bij herbestemming de functie die je als laatste zou moeten willen kiezen. Het vraagt te veel aanpassingen. Een combinatie van wonen en een andere functie is beter. Een kerk is kansrijker als het een woongemeenschap wordt, dan heeft het nog iets gemeenschappelijks. Het is zinvol om te zoeken naar een combinatie van functies, waarmee je erfgoedwaarden kunt behouden.
Hoe worden tenslotte de belangen goed afgewogen als er niet op democratische manier om input wordt gevraagd? De eigenaar bepaalt, de erfgoedspecialist geeft grenzen aan, maar de burgers dan? Waar is de burgerparticipatie? Je hebt een gunfactor vanuit de gemeenschap nodig om een kerk te behouden. Dat leeft gewoon niet altijd bij bestuurders en projectontwikkelaars denken er ook niet altijd aan. Kerken zijn gebouwd voor de burgers. De burgers hebben veel invloed op de toekomst van de kerk en de leefomgeving. Laat de besluitvorming lokaal plaatsvinden. Ook al komen ze niet naar de kerk, men heeft toch geïnvesteerd in de omgeving. Is de kerk voor de burger dus een kans of een hinderwaarde?
Tafel 4: Het belang van het interieur
Hoe bepaal je de waarde van het kerkinterieur als geheel? Van de afzonderlijke onderdelen? En wanneer moet je die waarde bepalen? En welk effect heeft een waardebepaling op behoud, nu en in de toekomst?
Er werden veel definitievraagstukken opgeworpen: wat is het interieur? Wat is behoud? En wat is waarde? De parameters in het vraagstuk zijn niet eenduidig en dat maakt de (al jarenlange) discussie levendig, maar ook wat kader-loos. Dit gebrek aan duidelijkheid heeft ervoor gezorgd dat we met de zorg voor interieurs hopeloos achterlopen.
Niet alleen de professionals moeten hier meer bewustzijn over krijgen, maar ook de kerkelijk eigenaar. Die is namelijk druk bezig met financiën en duurzaamheid (acuut en wettelijk verplicht) en met zorg voor de mensen (vanuit gemeenschapsleven). Andere zaken staan niet op het netvlies.
De verschillende betekenislagen en waarden die religieuze interieurs vertegenwoordigen: functie in de eredienst, cultuurhistorische waarde, emotionele waarde, devotionele waarde, financiële waarde, decoratieve waarde, ruimtelijke waarde, profaan-historische waarde. De ene waarde is niet belangrijker dan de andere. Heel realistisch is het nodig dat we bij transformatie- of herbestemmingsvraagstukken besluiten om sommige waarden te laten meewegen en andere juist ‘op te offeren’. Die verdeling moet per gebouw bepaald worden.
Bij de aanwezigen leefden een paar behoeften:
- Een juridisch kader voor bruikleen of overdracht (kettingbeding) van interieuronderdelen en religieuze voorwerpen aan de nieuwe eigenaar van het gebouw. Zijn er formats van bruikleendocumenten?
- Eenduidige wet- en regelgeving over behoud van interieurs (canoniek recht en burgerlijk recht), die helder gecommuniceerd wordt.
- Inzage in de lijst die Ronald Stenvert een aantal jaar geleden opstelde, waarbij hij kerkinterieurs waardeerde in meer dan twintig categorieën.
De conclusie is dat een ‘mal’ voor waardering en behoud niet bestaat. Het zal per locatie bekeken moeten worden, waarbij ook steeds uitgezoomd moet worden om de integrale blik (regionaal en nationaal belang) niet over te slaan. De maatwerk-stappen kunnen wel in een stroomschema gezet worden. Dat zou duidelijkheid bieden.
Tafel 5: Provinciale ondersteuning
Veel parochies vallen binnen meerdere gemeenten. Bisdommen vallen weer binnen meerdere provincies. Op gebouwniveau is de gemeente het eerste aanspreekpunt. Maar op grotere thema’s ligt er een potentiële rol voor de provinciale overheid.
Nu de Kerkenvisies richting afronding gaan is er behoefte aan een follow-up. Geconstateerd wordt dat er te weinig kennis, kunde en capaciteit is bij gemeenten om de kerkeigenaren voldoende te kunnen ondersteunen. De provinciale schakel ontbreekt in het spectrum van de Kerkenvisies. Ligt er wellicht toch een rol voor provincies of andere organisaties op provinciaal niveau?
In Gelderland is er een provinciale kerkenvisie. Op initiatief vanuit gedeputeerden zijn gemeenten gestimuleerd om de decentrale uitkering aan te vragen. In Zeeland ligt een mogelijkheid tot provinciale visie er ook door het samenvoegen van de uitkomsten van de 13 (alle gemeenten) Kerkenvisies met uniforme rapportage.
In Zeeland, Noord- en Zuid-Holland is vanuit de provincie een herbestemmingsloods of aanjager actief. Het bestaan van deze loodsen is niet bij alle kerkeigenaren bekend en de provincies en gemeenten verwijzen ook niet altijd door naar deze loodsen bij een herbestemmingsvraag van een kerkeigenaar.
Het Brabantse Platform Leegkomende Kerken staat op een laag pitje. De gemeente Den Bosch heeft wel een herbestemmingsteam.
Een aantal provincies heeft een beheersstichting voor leegkomende kerkgebouwen. De grootte en het functioneren ervan verschillen per provincie. De succesvolste voorbeelden zijn de Stichting Oude Groninger Kerken en de Stichting Alde Fryske Tsjerken. Deze stichtingen zijn niet in elke provincie even kansrijk: een stichting neemt een kerkgebouw alleen over als de kerkeigenaar een ‘bruidsschat’ achterlaat.
De prioriteiten van de provinciale politiek verschillen erg per provincie. Dit is vaak afhankelijk van de samenstelling van het college, waardoor het beleid vaak verandert. Zo is er een landelijk ontzorgingsprogramma ondergebracht bij RVO. De provincies maken daar zelf keuzes in. Een aantal provincies, waaronder de provincie Utrecht heeft de keuze gemaakt om ook religieuze gebouwen hierin mee te nemen. Een idee voor een provinciale regeling zou zijn dat de inspecties door de monumentenwachten gesubsidieerd worden. Sinds de monumentenwachten tegen commerciële tarieven opereren vormt dit een probleem voor sommige kerkeigenaren.
De scheiding tussen kerk en staat vormt ook een belemmering. Kerken zijn echter belangrijk op meerdere vlakken waar de provincie wel een actieve rol heeft. Vooral op maatschappelijke onderwerpen als schuldhulpverlening, voedselbank en vluchtelingenwerk. Een provincie zal niet snel een subsidie geven voor een religieus initiatief, maar wel voor een maatschappelijk initiatief.
Ook op het gebied van erfgoed zou er door het ratificeren van het Verdrag van Faro mogelijk meer geld beschikbaar komen voor erfgoed in combinatie met gemeenschapszin. Ook hebben provincies programma’s en budgetten voor thema’s als duurzaamheid, toerisme en kleine kernen. Het nadeel is dat er veel verschillende provinciale regelingen zijn, terwijl kerkgenootschappen landelijk opereren. Voor hun is het lastig het overzicht te houden. Vaak vallen kerkgenootschappen tussen wal en schip omdat ze geen culturele ANBI zijn. Tot slot: ook het werven van vrijwilligers kan provinciaal aangepakt worden.