Estafettetafel #3 Financiën
Het Programma Toekomst Religieus Erfgoed organiseert een reeks expertbijeenkomsten, de estafettetafels. Doel hiervan is het bijeenbrengen van verschillende mensen, het uitwisselen van kennis met elkaar én het delen van de uitkomsten met het veld. Elke estafettetafel heeft een specifiek thema. Binnen dit thema worden diverse relevante onderwerpen groepsgewijs besproken
De derde en laatste estafettetafel van 2023 vond plaats op 25 oktober 2023 in het Parkhuis in Amersfoort. Het thema was Financiën. In vijf groepen van vijf mensen gingen de deelnemers in gesprek over vijf tafelonderwerpen.
Tafel 1: Bestaande en nieuw financieel instrumentarium
Tafel 2: De rol van kerkenstichtingen bij financiering
Tafel 3: Eigenaarschap
Tafel 4: Kerkenfonds
Tafel 5: Kerken met een bijzonder interieur
Al veel mogelijk met het huidige instrumentarium
De organisatie lag in handen van het Programma Toekomst Religieus Erfgoed samen met de provinciale erfgoedsteunpunten.
Tafel 1 : Bestaande en nieuw financieel instrumentarium
Er wordt door de verschillende groepen aan de tafels een groot verschil gesignaleerd tussen de financiële instrumenten die ter beschikking staan voor rijkmonumenten ten opzichte van niet-rijksmonumenten. Voor rijkmonumenten zijn er veel meer mogelijkheden, met name de SIM-regeling. Hoewel er ook aan de SIMregeling flink wat verbeteringen mogelijk zijn. Er is bijvoorbeeld te weinig budget beschikbaar voor grote monumenten. Voor kleine aanvragers is de SIM juist weer te ingewikkeld. Voor grote kerken wordt de SIM als een ‘tombola’ gezien, waardoor men soms de aanvraag naar beneden bij gaat stellen om de kans op toewijzing te vergroten: Met gevolg een gat in het financieringsplan.
Daarnaast lijken POM’s ( Monumentenorganisaties die eigenaar zijn van minimaal 20 rijksmonumenten) voorrang te hebben en dat verkleint de kans voor de andere aanvragers. De conclusie is dat SIM-regeling eerlijker gemaakt moeten worden qua verdeelsleutel om meer partijen een kans te laten maken.
Voor de restauratie bij rijkmonumenten bestaat daarnaast de provinciale restauratieregeling (subsidie) en tevens de mogelijkheid om laagrentend te lenen bij het Restauratiefonds.
Voor het laten uitvoeren van een herbestemmingsonderzoek of wind- en waterdicht maken van een leegstaand gebouw bestaan er diverse herbestemmingsregelingen (onder meer via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
Vraag is groter dan het aanbod van geld
Voor niet rijksmonumenten bestaan er vaak maar weinig financiële regelingen, tenzij een regeling bestaat in de betreffende provincie of gemeente. Ook kan soms worden geput uit regionale fondsen of cultuurfondsen bij het Nederlands Restauratiefonds, echter deze zijn niet overal aanwezig en afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar geld in het betreffende fonds. Niet elk fonds is even goed gevuld op dit moment (dit wordt versterkt door de lage rente ten opzichte van de huidige marktrente) Kortom: Vraag is groter dan het aanbod van geld. De oproep is dan ook om meer te doen voor niet rijksmonumenten qua regelingen en middelen
Verder wordt nog aangegeven, los van wel of niet rijksmonument dat qua leningen de looptijd (vaak 20 tot 30 jaar) niet altijd geschikt zijn voor kerkbesturen. Vaak kan of mag men niet verder kijken en acteren dan een termijn van bijvoorbeeld 10 jaar qua investeringshorizon van bv. het bisdom.
De rol van de rijksoverheid (OC&W/RCE) wordt als zichtbaar omschreven, zeker voor zover het gaat om regelingen van de centrale overheid waar het gaat om rijksmonumenten. In de praktijk wordt vooral de rol van de provincie als minder zichtbaar beschouwd, terwijl daar wel behoefte aan is. Er is daarbij ongelijkheid tussen de provincies, zowel procedureel als qua ondersteuning (kennis) en beschikbaarheid van financiële middelen/regelingen. Het is daarom een ongelijk speelveld. Kunnen provincies niet één gezamenlijk loket inrichten? De scheiding tussen kerk en staat wordt vaak provinciaal te strak geïnterpreteerd. Decentrale overheden mogen zich er wel degelijk mee ‘bemoeien’. Daar is dus juist ruimte decentraal ten opzichte van de centrale overheid. Conclusie: Meer provinciale bemoeienis met kennis én middelen gewenst.
Als bestaande regeling wordt ook nog aangehaald op het meer sturen op het verkrijgen van een ANBI-status. Dit vergroot kansen op donateursbijdragen, nalatenschappen, legaten, oormerken fonds op naam. Dit laatste punt komt ook voorbij bij mogelijke nieuwe richtingen en financiële regelingen.
Er wordt gedacht over de mogelijkheid van een breder in te zetten fonds ter ondersteuning van erfgoed (een landelijke stichting, geen commerciële partij). Enerzijds vanuit een solidariteitsgedachte een fonds creëren voor noodlijdende kerken, waarbij de sterke kerken de zwakkere kerken helpen. Gemaakte opmerking: ‘niet alle kerken zijn even zielig’. Anderzijds financieel, een fonds waarin men kan participeren met inbreng middelen op allerlei manieren, profit en non-profit (inclusief overheid). Men kan participaties in het fonds kopen op eenzelfde wijze als bij start-up’s: eerst ‘de markt’ het geld terug, pas daarna de overheid. Provinciale bijdrage jaarlijks opnemen in het fonds (alleen voor restauraties) en de mogelijkheid van donateursbijdragen, nalatenschappen, legaten en oormerken fonds op naam. Wild idee: een deel van de verkoopopbrengst van een religieus rijksmonument verplicht afstorten in het fonds. Een naam is ook al bedacht 😊: Nationaal Monumenten Spaar- en Obligatiefonds.
Tot slot vraagt men zich af: hoe kunnen we beter de kerken exploitabel maken? ‘Geen monument zonder rendement’. In dat kader ook kijken naar een passende mix van financieringsmogelijkheden, passend bij het bestedingsdoel op dat moment. Crowdfunding (kortlopend), Projectfinanciering (middellang)en Hypotheek (lang lopend).
Tafel 2: De rol van kerkenstichtingen bij financiering
Aan deze tafel wordt gesproken over de rol de beheerstichtingen, zoals bijvoorbeeld Stichting Alde Fryske Tsjerken, Stichting Oude Groninger Kerken, Stichting Oude Gelderse Kerken in het financiële vraagstuk rondom kerkbeheer kunnen spelen.
Een eerste uitgangspunt is dat ‘organisatievorm/governance volgt functie’, oftewel, welke vorm van beheer of eigenaarschap past bij de vernieuwde/nieuwe functie van het kerkgebouw om het gebouw toekomstbestendig te laten zijn? Kerkenstichtingen zelf zijn dus geen must. Meerdere vormen van eigenaarschap zijn mogelijk en zelfs wenselijk. Er zijn veel soorten kerkgebouwen en hun omgevingen. de dynamiek in stedelijke omgeving is anders dan op platteland, dit vraagt ook om ander beheer en eigenaarschap.
Provinciale beheerstichtingen kunnen wel een goede rol vervullen. Een voordeel is het al bestaande instrument en vanuit de lokale/regionale aanpak is er mogelijk tot meer betrokkenheid. Echter de werkwijze en het functioneren van deze stichtingen is mogelijk wel een aandachtspunt. Kunnen ze naast het beheren van de eigen, doorgaans rijksmonumenten, ook een kennisrol op zich nemen richting andere individuele kerkeigenaren bijvoorbeeld over de financiële ondersteuningsmogelijkheden.
Voorbeeld: vanuit de provincie Gelderland wordt de kerkenstichting Gelderse Kerken gesteund voor uitvoering van kennisrol Gelderse kerken richting kerkeigenaren.
Onderzoek ook de kansen voor meer samenwerking met de Stichtingen Behoud Kerkgebouwen, de diverse MonumentenWachten en kerkelijke koepels zoals VBMK en VKB bij kennisdelen.
Tafel 3: Eigenaarschap
Het gesprek rond het thema eigenaarschap start met de eenvoudige vaststelling: Wie is de echte eigenaar? Antwoord: De juridisch eigenaar zoals dat uit het kadaster blijkt.
Vervolgens is een verdere verkenning gedaan van het begrip eigenaarschap en de betekenis tot kerken. Een aantal verkend: lokaal eigenaarschap, de historische achterban ((oud-)kerkleden), de directe buren. Ook wordt de term emotioneel eigenaar ingebracht. De stichting Oude Friese Kerken werkt met zo’n soort model: de stichting is eigenaar, lokaal is er een groep vrijwilligers (met plaatselijke betrokkenheid) die voor het kerkgebouw zorgt. Hier zijn de vrijwilligers dus ook te zien als ‘eigenaarschapsdragers’.
…vrijwilligers zijn ook te zien als ‘eigenaarschapsdragers’
Ook is verkend in hoeverre een overheid een rol heeft als eigenaar. In het algemeen is men ervan overtuigd dat dit tot de dood in de pot leidt. De rol die de overheid kan nemen is die van facilitator: niet tegenwerken maar prikkelen. Overweging hierbij is dat een overheid als gevolg van verkiezingen zo van kleur kan verschieten waardoor in een keer een wending komt in het beleid. Maar kerken zijn zonder meer als beeldbepalend te typeren. Daarom is men er ook van overtuigd dat de overheid te typeren is als een publieke eigenaar.
De rol van de overheid ‘als eigenaar van het debat’ blijkt wel van belang te zijn. Gewaardeerd wordt bijvoorbeeld het initiatief van de Kerkenvisie. Hiermee is een actueel beeld en kennis ontstaan van de toestand van de kerkgebouwen. Omdat zowel bij overheids- als kerkenzijde er geregeld sprake is van nieuwe functionarissen vraagt dit om een vervolg aangestuurd door de overheid.
Bij eigenaarschap hoort verantwoordelijkheid. Welke eigenaar c.q. ‘eigenaarschapsdrager’ kan of zou moeten bijdragen in het dragen van de onrendabele top in de exploitatielasten. Hierbij wordt met name toch gekeken naar de overheid. Wellicht kan het helpen om met ‘Top 100 kerkenlijst’ te werken, waarbij de suggestie wordt gedaan deze kerken onder te brengen bij de Nationale Monumenten Organisatie.
Tafel 4: Kerkenfonds
Het concept dat besproken wordt is de oprichting van een Fonds Religieus Erfgoed. Zo’n fonds koopt groepen kerkgebouwen in plaats van losse kerkgebouwen om herbestemming van een bredere mix kerkgebouwen (makkelijk én moeilijker gebouwen) mogelijk te maken. Er was een levendige discussie, waarbij het idee zowel werd ondersteund, kritisch bevraagd, maar ook werd afgewezen bijvoorbeeld omdat private partijen in dit maatschappelijk vraagstuk op afstand moeten blijven.
Aanleiding voor dit idee is dat pensioenfondsen (o.a.) zoeken naar maatschappelijke investeringen tegen een gematigd rendement voor de lange termijn. Een fonds religieus erfgoed zou voor hen zo'n lange termijn maatschappelijke investering kunnen zijn. Zij zijn geïnteresseerd als het fonds op termijn groeit naar een waarde boven 500 miljoen Euro. Het fonds koopt de kerkgebouwen en zorgt voor een nieuwe functie (bijv. wonen, zorg, recreatie, ontmoeten, etc.). Uit de lange termijn verhuuropbrengsten worden de investeerders betaald. De maatschappelijke waarde van herbestemmingen is aantoonbaar (Het blijkt dat voor herbestemde kerkgebouwen het maatschappelijk rendement, uitgedrukt in financiële termen, 1,50 tot 4,50 euro per geïnvesteerde euro is). Te denken valt ook aan social bonds (soort obligatie) om het risico voor beleggers te beperken (meer zekerheid op vast rendement investering).
…het maatschappelijk rendement, uitgedrukt in financiële termen, 1,50 tot 4,50 euro per geïnvesteerde euro.
Voor een gezonde financiële businesscase is het nodig dat het fonds gebruik kan maken van laagrentende leningen van het Nederlands Restauratiefonds. Deze faciliteit is bedoeld voor monumenten. Gezien de omvang van de herbestemmingsopgave (1700 kerkgebouwen tot 2030, daarna mogelijk nog eens 2300 gebouwen), is de vraag of het Nederlands restauratiefonds voldoende laagrentende leningen kan verstrekken.
(Ook is er behoefte aan een soortgelijk instrument voor niet-monumentale kerkgebouwen).
De mix van kerkgebouwen is niet evenredig verdeeld tussen aantrekkelijk en minder aantrekkelijk voor herbestemming. 80% van de gebouwen lijkt moeilijk her te bestemmen. Het zou misschien kunnen werken voor 300 kerken, de rest zou misschien wel gesloopt moeten worden omdat een rendabele herbestemming niet te vinden is. Bij een fonds gaat het immers over rendabel zijn. Het is dus essentieel dat ook de makkelijk her te ontwikkelen kerkgebouwen in het fonds komen. Hoe maak je het fonds aantrekkelijk juist voor hen, die meer keuzes hebben?
Er is behoefte aan een professionele organisatie die kerken ontzorgt en zekerheid kan bieden.
De rijksoverheid, provincies en gemeenten hebben een rol in die opgave. Overheid zou instrument kunnen creëren (vergelijkbaar met het Nederlands Restauratiefonds) voor (ook niet) monumentale objecten, die wel andere maatschappelijke waarde (dan erfgoedwaarde) kunnen bieden. Gemeenten moeten vervolgens breed worden betrokken bij nieuwe functies, onder andere met betrekking tot spreiding. Conclusie: Benut de invloed van de overheid, zonder hen wordt het niets.
In zijn algemeenheid wordt het als een sympathiek idee gezien, en het zou inderdaad kunnen helpen voor kerkgebouwen die moeilijker zijn her te bestemmen. Private partijen zouden dit niet moeten doen. Herbestemming (en verkoop) kerkgebouwen moeten publiek zijn. Zorg daarbij voor transparantie, heldere doelstellingen en processen.
Het zal een hele opgave zijn om de kerkgemeenschappen in dit plan mee te krijgen. Is het voor hen voldoende aantrekkelijk qua rendement en zekerheid?
Advies: Ga door met het initiatief, maar het zal niet makkelijk zijn.
Tafel 5: Kerken met een bijzonder interieur
Bij herbestemming moet vaak een groot deel van het oorspronkelijke interieur het veld ruimen ten gunste van de nieuwe functie. En zelfs bij voortgezet religieus gebruik (eventueel aangevuld met andere functies) is het interieur kwetsbaar. De vrees bestaat dat we in de toekomst moeten concluderen dat er wel veel kerken behouden zijn gebleven, maar dat er zeer veel bijzondere interieurs verloren zijn gegaan. Vandaar de centrale vraag Moeten er extra financiële instrumenten komen voor kerken met een bijzonder interieur?
Al veel mogelijk met het huidige instrumentarium
Vaak werd opgemerkt dat we binnen het huidige instrumentarium al zoveel meer kunnen doen om kerken met bijzondere interieurs beter te beschermen. Het helpt al enorm als de kerkeigenaren bewust worden gemaakt van de waarde van het interieur. Dat kan door het opstellen van een goede cultuurhistorische waardestelling of het bezoek van een erfgoedexpert die bij een bezoek eens uitspreekt hoe bijzonder het interieur is. Ook zouden provincies en gemeenten sterker de regierol kunnen nemen om ervoor te zorgen dat de kerken met een cultuurhistorisch waardevol interieur zo lang mogelijk in religieus gebruik blijven. Tenslotte zouden overheden de (provinciale) kerkenstichtingen beter kunnen ondersteunen, zodat zij meer kerken met waardevolle interieurs onder hun hoede kunnen nemen.
Waarom er extra faciliteiten voor kerken met bijzondere interieurs moeten komen…
Een aantal deelnemers waren uitgesproken voorstander van het opzetten van extra faciliteiten voor kerken met een bijzonder interieur. Als de overheid geen regie neemt laten we het aan ‘de markt’ over welke kerken hun interieur kunnen behouden en dat zullen niet altijd de cultuurhistorisch meest waardevolle zijn. De overheid moet durven kiezen. Bureaus die bedreven zijn in het opstellen van cultuurhistorische waardestellingen kunnen de overheid helpen bij het selecteren van de kerken met de meest waardevolle interieurs. De extra faciliteiten zouden moeten bestaan uit subsidiemogelijkheden voor de eigenaren, zodat de kerken zo lang mogelijk in religieus gebruik kunnen blijven. Voortzetting van het religieuze gebruik is meermaals genoemd als de beste manier om het interieur te kunnen behouden. Zo nodig aangevuld met andere samenkomstfuncties waar een kerkgebouw van nature al zeer geschikt voor is. Mocht dit uiteindelijk te weinig financiële (en organisatorische!) draagkracht opleveren, dan zouden deze kerken een soort status als ‘museumkerk’ moeten kunnen krijgen.
… en waarom dat juist een slecht idee is
Anderen zien een uitzonderingspositie voor een beperkte groep kerken juist niet zitten. De vrees bestaat dat het een soort harde scheidslijn wordt, waardoor interieurs in andere kerken vogelvrij verklaard worden, want ‘dit is toch geen bijzonder interieur’. Ook wordt naar voren gebracht dat het selecteren van kerken uitsluitend op basis van een bijzonder interieur te ééndimensionaal is. Er spelen meer aspecten een rol zoals het lokale draagvlak voor behoud van de kerk en de financiële haalbaarheid van de verschillende toekomstscenario’s. Het past beter bij deze tijd als de overheid niet de regierol pakt, maar juist initiatieven van onderop steunt.
Eén van de aanwezigen, zelf actief in het herbestemmen van kerken, zou het juist toejuichen als er bij de kerken met een minder waardevol interieur meer transformatieruimte komt, want die vindt hij nu veel te beperkt.
Zelfs als er een lijst komt van kerken met bijzondere interieurs en extra faciliteiten daarvoor, dan nog blijft er transformatieruimte nodig. De geloofsgemeenschappen hebben anno 21e eeuw andere faciliteiten nodig dan vroeger, zoals aangename nevenruimtes, verwarming, garderobe, toiletvoorzieningen en regelmatig ook een keuken. De kerkbanken blijven vaak een probleem. Deze staan multifunctioneel gebruik van de kerk in de weg en veel deelnemers aan de rondetafel pleiten ervoor dat er ruimte wordt geboden deze voor een deel te verwijderen (maar dan ook een deel te behouden).
En als het interieur dan toch moet sneuvelen
Als het interieur of delen daarvan toch niet behouden kan blijven in de kerk, dan is het zaak om daar zoveel mogelijk een andere goede bestemming voor te vinden. Delen kunnen worden overgebracht naar andere plekken waar ze nog wel nuttig zijn. Een gebruik dat ook al een lange traditie kent, als je kijkt naar het grote aantal orgels en kunstwerken dat door de eeuwen heen al verhuisd is. En anders kunnen de interieurdelen in de kerk zelf hergebruikt worden. Zo wordt het voorbeeld genoemd van kerkbanken die verwerkt zijn in nieuwe tafels voor de kerk.
Of het interieur beschermd moet worden door centrale regie van bovenaf of juist het stimuleren van initiatieven van onderop, daarover bleven de meningen verdeeld.
Beste gebruik van een kerkgebouw is voortgaand religieus gebruik
… en waarom dat juist een slecht idee is
Anderen zien een uitzonderingspositie voor een beperkte groep kerken juist niet zitten. De vrees bestaat dat het een soort harde scheidslijn wordt, waardoor interieurs in andere kerken vogelvrij verklaard worden, want ‘dit is toch geen bijzonder interieur’. Ook wordt naar voren gebracht dat het selecteren van kerken uitsluitend op basis van een bijzonder interieur te ééndimensionaal is. Er spelen meer aspecten een rol zoals het lokale draagvlak voor behoud van de kerk en de financiële haalbaarheid van de verschillende toekomstscenario’s. Het past beter bij deze tijd als de overheid niet de regierol pakt, maar juist initiatieven van onderop steunt.
Eén van de aanwezigen, zelf actief in het herbestemmen van kerken, zou het juist toejuichen als er bij de kerken met een minder waardevol interieur meer transformatieruimte komt, want die vindt hij nu veel te beperkt.
Zelfs als er een lijst komt van kerken met bijzondere interieurs en extra faciliteiten daarvoor, dan nog blijft er transformatieruimte nodig. De geloofsgemeenschappen hebben anno 21e eeuw andere faciliteiten nodig dan vroeger, zoals aangename nevenruimtes, verwarming, garderobe, toiletvoorzieningen en regelmatig ook een keuken. De kerkbanken blijven vaak een probleem. Deze staan multifunctioneel gebruik van de kerk in de weg en veel deelnemers aan de rondetafel pleiten ervoor dat er ruimte wordt geboden deze voor een deel te verwijderen (maar dan ook een deel te behouden).
En als het interieur dan toch moet sneuvelen
Als het interieur of delen daarvan toch niet behouden kan blijven in de kerk, dan is het zaak om daar zoveel mogelijk een andere goede bestemming voor te vinden. Delen kunnen worden overgebracht naar andere plekken waar ze nog wel nuttig zijn. Een gebruik dat ook al een lange traditie kent, als je kijkt naar het grote aantal orgels en kunstwerken dat door de eeuwen heen al verhuisd is. En anders kunnen de interieurdelen in de kerk zelf hergebruikt worden. Zo wordt het voorbeeld genoemd van kerkbanken die verwerkt zijn in nieuwe tafels voor de kerk.
Of het interieur beschermd moet worden door centrale regie van bovenaf of juist het stimuleren van initiatieven van onderop, daarover bleven de meningen verdeeld.